Door: Harm Evert Waalkens
Boer en oud-Tweede kamerlid voor de PvdA
‘Over vier tot zes weken is de zonnebloemolie op’ en ‘brood wordt twee keer zo duur’ schrijven Nederlandse media medio maart in alarmistische berichten. Rusland en Oekraïne zijn goed voor 30% van de wereldwijde graanexport. Van de zonnebloemolie komt 40% uit Oekraïne en nog eens 19% uit Rusland. Dat we afhankelijk zijn van Russisch gas was al voor Poetins invasie algemeen bekend. Dat we voor ons voedsel ook afhankelijk zijn van Rusland en Oekraïne zien we pas nu het oorlog is in de graanschuur van Europa.
Op het terrein van landbouw en voedselproductie is meer aan de hand, maar de oorlog aan de oostgrens van de Europese Unie maakt acuut zichtbaar dat we bij onszelf te rade moeten gaan hoe we voedselzekerheid in relatie tot een zekere vorm van autonomie van de EU-landen in de toekomst vormgeven.
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dat na de Tweede WereIdoorlog werd opgezet door de sociaal-democraat Sicco Mansholt is zeer succesvol geweest. Met de slogan ‘Nooit meer honger’ werd de rurale economie versterkt met prijsgaranties voor landbouwproducten, mogelijkheden om uit te treden voor oudere boeren en intensivering van de productiesystemen. Ook werden onderwijs, voorlichting en onderzoek als een drie-eenheid aan elkaar verbonden.
Mansholt wordt vaak aangewreven dat hij een systeem in de benen heeft gezet dat fataal zou worden voor milieu en natuur. Maar Mansholt pleitte er juist voor om het gemeenschappelijk landbouwbeleid radicaal om te gooien naar aanleiding van de analyses van de Club van Rome in het rapport Grenzen aan de groei (1972). De voedsel- en duurzaamheidsvraagstukken van vandaag zijn echter anders en urgenter dan die van vijftig jaar geleden.
De noodzaak om het landbouwbeleid te hervormen is decennialang beantwoord met compromis op compromis. Hierdoor heeft de landbouwindustrie perverse proporties aangenomen. Steeds minder boerenbedrijven houden steeds meer dieren. In 2021 in Nederland zo’n 100 miljoen kippen, 11,4 miljoen varkens en 3,8 miljoen runderen. Met tal van problemen op het gebied van dierziekten, biodiversiteit en stikstof tot gevolg. De individuele boer wordt hiervoor als de boeman aangewezen.
In plaats van de boer de schuld te geven moeten we solidair met hen zijn en hun kennis en bevlogenheid gebruiken om de landbouwsector op een duurzame manier te innoveren. Boeren zijn hard nodig om in de landbouw een omslag te maken van een ‘economy of scale’ naar een ‘economy of scope’: niet meer zelf vanaf een postzegel aan de Noordzee de halve wereld van voedsel voorzien, maar de Nederlandse landbouw-expertise exporteren. Het innovatievermogen van onze boeren wordt wereldwijd erkend. We kunnen dus een belangrijke partner zijn om boeren ver buiten onze landsgrenzen helpen te verduurzamen.
Landbouwgronden in eigen land kunnen we dan inzetten als een laboratorium op praktijkschaal, waar we naast duurzame voedselproductie ook kunnen experimenteren met andere functies. Bijvoorbeeld door boeren in te zetten om plattelandsgemeenschappen en de natuur leefbaar en vitaal te houden. Nederland kan zo een belangrijke bijdrage leveren aan het verduurzamen van de landbouw in binnen- en buitenland en tegelijkertijd bijdragen aan voedselproductieketens die minder kwetsbaar zijn voor crises en oorlog.