De vakbond CNV pleit voor een 30-urige werkweek. In het pleidooi van Wiemer Salverda om een minimumaantal van 25 uur in te stellen voor deeltijdwerk ziet de bond desgevraagd geen heil. En minimumlonen moeten volgens de vakbond gekoppeld blijven aan de cao-lonen.
Wiemer Salverda pleit in dit nummer van S&D onder andere voor een extra verhoging van het minimumloon. Ook stelt hij voor om de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon te koppelen aan de verdiende lonen. Én hij stelt voor om minimumcontracten op te hogen naar minimaal 25 uur. Salverda belicht met name de situatie in de lager betaalde regionen van de arbeidsmarkt. De extra aandacht die hiervoor wordt gevraagd is terecht. Ook CNV krijgt in toenemende mate signalen van onze werkende leden dat het ingewikkeld is om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen van een minimuminkomen. Langs drie lijnen geef ik een reflectie van CNV op dit vraagstuk.
Inkomen
De verhoging van het minimumloon van 1 januari 2023 en de vaststelling van een vast minimumuurloon per 1 januari 2024 juichen wij natuurlijk toe. De overgrote meerderheid van de werknemers valt echter onder de invloed van een cao. Dit is onzes inziens ook de plek waar primair de loonvorming van werknemers plaatsvindt. In de meeste cao’s geldt nog steeds dat de laagste loonschalen boven het minimumloon zitten – vooral in de industrie, diensten en bedrijfs-cao’s is dit het geval.
Voor een aantal sectoren geldt dat die afstand tussen het wettelijk minimumloon en het instapniveau van de laagste schalen wel is verkleind met de recente verhogingen, of soms zelf verdwijnt. In deze cao’s wordt nu gewerkt aan het (inrichten) van het loongebouw om de afstand tot het minimumloon te borgen. Wij zijn geen voorstander van een ‘verstatelijking’ van de loonvorming – dus dat de overheid gaat bepalen of en hoe de lonen stijgen - en beschouwen het minimumloon dan ook als een vangnet. Om die reden denken wij dat het koppelen van het wettelijke minimumloon aan de ontwikkeling van de contractlonen wenselijk blijft. De bonden moeten over de loonvorming gaan, niet de overheid. En daarom is koppeling van het minimumloon aan de cao-lonen het meest logisch.
Naast het verbeteren van de loongebouwen leggen wij – in deze tijden – meer nadruk op het nivelleren binnen cao’s met name om de onderkant van de loongebouwen op te krikken. In een sterk stijgend aantal cao’s worden nominale verhogingen afgesproken – een eenmalig vast bedrag dat werknemers erbij krijgen - in plaats van een loonsverhoging in een percentage.
In algemene zin delen wij de analyse van Salverda dat ook de cao-lonen meer een reflectie dienen te zijn van de gestegen welvaart. Onze loonvraag is immers gebaseerd op inflatie plus de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Feit is dat over de laatste decennia gemeten de contractlonen ongeveer gelijk stijgen met de inflatie. Aanwezigheid van de bond op de werkvloeren is essentieel om deze ruimte ook te kunnen claimen. Deze extra ruimte voor werknemers kan sectoraal wel sterk verschillen, evenals de relatie tussen loonontwikkeling en werkgelegenheid. Vandaar ook dat we binnen CNV kiezen voor een gedifferentieerde loonvraag in het cao-beleid.
Deeltijd en 30 uur
CNV is voorstander van een 30-urige werkweek met behoud van het huidige salaris. Wij gaan ervan uit, gesteund door meerdere internationale onderzoeken, dat 30 uur werken met behoud van salaris goed mogelijk is. Die overgang naar een 30-urige werkweek doen we niet in één klap, maar over een aantal jaren. Uit een Engels voorbeeld blijkt dat de arbeidsproductiviteit dan zelfs toeneemt.
De achtergrond van dit voorstel ligt in een gelijkere verdeling van het werk tussen man en vrouw. Daarnaast draagt het ook bij aan een meer ontspannen samenleving. Voor mensen die nu kleinere contracten hebben kan het ook een verbetering van hun inkomenspositie betekenen. Als de collectieve norm een volledige werkweek van 30 uur wordt, dan is een contract van 20 uur substantieel van een grotere omvang dan bij een collectieve norm van 40 uur.
Als CNV zijn wij geen voorstander van alle maatregelen die nu worden genomen om het aantal deeltijduren op te plussen met het oog op de heersende krapte. Ook pleiten wij niet voor een wettelijke normering voor het opplussen van deeltijd, zoals Salverda voorstelt.
Dat is niet wenselijk omdat het de keuzevrijheid van huishoudens aantast en omdat het ook geen recht doet aan de gediffentieerde arbeidsmarkten in de praktijk. Wij streven er wel naar om op sectoraal niveau werknemers met relatief laag betaald werk de mogelijkheid te bieden om hun contractomvang te vergroten. Als voorbeeld noemen we de schoonmaak, waarbij wordt gezocht naar het vergroten van de omvang van banen voor schoonmakers doordat zij ook breder in de facilitaire dienstverlening aan het werk kunnen. Hiermee kunnen de relatief kleine contracten in de sector worden opgeplust.
Contractonzekerheid
Als derde element in het verbeteren van de positie van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt willen wij wijzen op contractonzekerheid. Al langere tijd wordt geconstateerd dat de contractonzekerheid in Nederland zeer groot is en zich ook concentreert bij groepen die juist de meeste zekerheid nodig hebben. Naast de onzekerheid van het inkomen speelt deze contractonzekerheid nog op andere manieren door. Doordat een aanzienlijk deel van de werknemers vaak van baan en contract wisselt, blijven zij ‘hangen’ in de onderste schalen van de loongebouwen en krijgen ze weinig kans om binnen de schalen te groeien. Daarnaast belemmeren de contractsonzekerheid en vele wisselingen de mogelijkheden voor bonden om werknemers te mobiliseren.