Linkse samenwerking kan het beste vormkrijgen door alle aandacht te richten op het bundelen van de denkkracht van linkse en progressieve partijen en een afzonderlijke mobilisering van de verschillende achterbannen. Een introvert debat over het samengaan van fracties of partijfusies daarentegen is potentieel verdelend en kan het beste vermeden worden.
Door: Ad Melkert
Voormalig minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid, oud-partijleider van de PvdA, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ).
Er zou een gezamenlijke Eerste Kamerfractie van PvdA en GroenLinks moeten komen. Dit zou de politieke invloed van links moeten versterken en volgens sommigen de opmaat zijn naar een fusie. Er zijn drie vraagtekens te plaatsen bij deze beweging en dit vergezicht en het is nodig hierover strategischer na te denken en diepgaander te spreken.
De eerste vraag is: waarom de Eerste Kamer? Stond dit college al niet lang op de verlanglijst van beide partijen om opgeheven te worden? Heeft nu de gedachte postgevat dat een gezamenlijke fractie meer vuist kan maken tegenover het kabinet? Maar er komt geen zetel bij en het politiseren van de senaat kan een geest uit de fles laten ontsnappen die zich ook tegen een toekomstig kabinet van meer progressieve signatuur zou kunnen keren. Dus wat is de gedachte anders dan dat een gezamenlijke fractie de voorbode moet vormen voor meer?
Het tweede vraagteken: als het dan meer moet worden, waarop is de gedachte gebaseerd dat het samengaan van PvdA en GroenLinks tot een progressieve doorbraak zou leiden? Dat volgt niet uit de feiten die uitwijzen dat de weg naar linkse machtsvorming via het politieke centrum loopt. Zowel in 1973 als in 1994 was de positie van D66 – met zetels veroverd in het politieke midden – cruciaal voor het premierschap van Den Uyl en Kok en voor het overwicht van centrum-linkse bewindspersonen in hun kabinetten.
In 2017 liet GroenLinks de kans voorbijgaan de positie van D66 in de coalitie te versterken, en in 2021 deed deze partij dat nog eens in commissie met de PvdA. Toch waren Klaver en Ploumen tevreden dat zij elkaar hadden vastgehouden. Tevreden namens wie? Niet namens D66-leider Kaag die haar best had gedaan om ten minste een van beide partijen in de coalitie te trekken zodat een beter evenwicht ten opzichte van VVD en CDA en minder afhankelijkheid van de ChristenUnie zou zijn ontstaan. En ook niet de PvdA- kiezers die van oudsher de voorkeur geven aan stevig bevochten daden dan aan machteloos herhaalde woorden.
Hoe verhoudt zich dus het elkaar blijven vasthouden in oppositie tot het bestendige gegeven dat de meerderheid van de kiezers overwegend voor centrumrechts pleegt te kiezen? Zo bewoog het gezamenlijke zetelaantal van VVD, de christelijke partijen en extreemrechts zich tussen 101 in 2002 en 85 bij de laatste verkiezingen, met de 77 zetels van 2012 als uitzondering, maar nog steeds meer dan de helft. De strategische opties van links zijn hierdoor beperkt: meerderheidsvorming in het parlement is niet realistisch, de mogelijkheid om binnen een kabinet een meerderheid van ministers te leveren is uitzonderlijk (1973, 1994, 1998). Daarop in te breken vereist een consequente inzet om regeringsverantwoordelijkheid te willen dragen als de combinatie van verkiezingsuitslag en de onderlinge verhoudingen ter rechterzijde daartoe in het centrum ruimte bieden.
Die opgave vraagt compromisbereidheid om binnen het bestaande systeem tot hervormingen te komen, in de lange traditie van de sociaal-democratie die Nederland veel heeft gebracht door middel van kleine stapjes vooruit om smalle marges te verleggen en zo de boel bij elkaar te houden. Dat een belangrijk deel van de GroenLinks-achterban hier, met respectabele motieven, anders tegenaan keek en kijkt maakt de kans groot dat intern debat over een mogelijke fusie de aandacht zal afleiden van de externe, maatschappelijke, prioriteit om de progressieve invloed op het kabinetsbeleid te vergroten. Strategische afstemming tussen PvdA en GroenLinks kan hieraan dienstbaar zijn, maar een gezamenlijke fractie of partij is daarvoor geen voorwaarde.
Dit haakt aan bij het derde vraagteken dat gezet moet worden bij het vaak veronderstelde electorale gewin. Het is één ding dat voorstanders steeds maar wijzen op programmatische overeenkomsten tussen sociaal en duurzaam. Het gaat echter ook om ‘sterk en sociaal en duurzaam’, dat wil zeggen een economie die perspectief blijft bieden voor de middenklassen – op basis van groene groei, maar wel groei. Die groei is essentieel om een beroep te kunnen blijven doen op onderlinge solidariteit en waarborg. En dat is een voorwaarde voor de cruciale opgave om een beter alternatief te bieden aan die kiezers die de moed verloren hebben of die door de anti-retoriek van de populisten zijn aangetrokken en aan ouderen die uitzien naar aandacht en kansen op maatschappelijke deelname, goede zorg en een veilig pensioen. Dat zijn nooit de kiezers van GroenLinks geweest en dat zullen ze ook niet worden.
Met andere woorden: om het gezamenlijke aantal zetels te vergroten zullen kiezers moeten worden aangesproken die zijn thuisgebleven of een proteststem hebben uitgebracht. De geschiedenis leert dat het plafond van het potentieel van de PvdA met een sociaal stevige agenda tussen de 25 en 30 Tweede Kamerzetels ligt. Dat van GroenLinks rondom de 15. Indien enthousiasme over een fusie ertoe zou leiden dat vooral stemmen worden weggehaald van D66 of de SP zal dat de balans niet naar links doen doorslaan. Om meer te kunnen uitrichten zal een hernieuwd pact moeten worden gesloten tussen de middenklassen, de kiezers in de oude wijken en jongeren in de knel. Het is de historische en toekomstgerichte opdracht van de Partij van de Arbeid om deze missie te doen slagen.
Om al deze redenen is het wijs een introvert gericht en potentieel verdelend debat over samengaan van fracties, laat staan partijen, te vermijden en alle inzet te richten op een gezamenlijke bundeling van denkkracht en een afzonderlijke mobilisering van verschillende achterbannen.
Laat de wetenschappelijke bureaus het recente goede gezamenlijke denkwerk verder uitbouwen. En laat bij nieuwe Tweede Kamerverkiezingen worden ingezet op een akkoord tussen D66, PvdA en GroenLinks met ten minste gedoogsteun van de SP. De kern daarvan zou moeten zijn dat de lijsttrekker met de meeste zetels de steun van de andere fracties zal krijgen om een zo progressief mogelijk kabinet mogelijk te maken. Een progressief akkoord dat de veranderingsgezinde kiezer zo ook de gelegenheid biedt zich uit te spreken over de toekomst van linkse ‘eenheid in verscheidenheid’.