Interview met Mariëtte Patijn [foto: Charlie Silvrants]
Sinds november is Mariëtte Patijn woordvoerder arbeidsmigratie in de Tweede Kamer. Ze wil te vuur en te zwaard de misstanden in de handel in arbeid van mensen bestrijden. En in het verlengde daarvan de gevolgen van arbeidsmigratie op de omgeving terugdringen. Hoe? Op de korte termijn door te zorgen dat arbeidsmigranten beter betaald worden en dat ze rechtstreeks in dienst komen bij bedrijven. Op de lange termijn door te sturen op de inrichting van de economie.
De groep arbeidsmigranten die Nederland jaarlijks binnenkomt, is groter dan de groep asielmigranten. Het aantal arbeidsmigranten is de afgelopen vijftien jaar bovendien verviervoudigd. Het is makkelijker om op arbeidsmigratie te sturen dan om op asielmigratie invloed uit te oefenen. Je kunt dus stellen dat het stijgende aantal migranten een gevolg is van beleidskeuzes die de vorige kabinetten hebben gemaakt. Maar over die beleidskeuzes gaat het nooit.
Een gesprek met Mariëtte Patijn, woordvoerder arbeidsmigratie voor Groenlinks|PvdA in de Tweede Kamer, over de ontmenselijking van arbeidsmigranten, over de gevolgen van arbeidsmigratie op de voorzieningen en over mogelijkheden op de korte en lange termijn meer grip te krijgen arbeidsmigratie.
Paul de Beer stelt in dit nummer van S&D dat vluchtelingen naar Nederland komen om hier bescherming te zoeken en dat arbeidsmigranten hierheen komen om ons te helpen met werkzaamheden die we zelf niet willen of kunnen doen. Is dit ook hoe jij het onderscheid tussen asielmigranten en arbeidsmigranten typeert?
Mariëtte Patijn: ‘Natuurlijk halen bedrijven arbeidsmigranten hierheen om ons te helpen. Maar de motivatie van arbeidsmigranten zelf is ook belangrijk. Ze komen hier uiteraard naartoe om geld te verdienen, maar een deel van hen komt ook met het idee om hier permanent te kunnen leven. Gezinsmigratie – een van de grote factoren van migratie – is ook gekoppeld aan arbeidsmigratie.’
In de beleving van de gemiddelde Nederlander bestaat dat onderscheid tussen arbeidsmigranten en asielmigranten toch helemaal niet?
‘Mensen die met asielmigranten of arbeidsmigranten geconfronteerd worden, kennen het verschil echt wel. Ik heb best veel werkbezoeken afgelegd de laatste tijd. Met name in dorpen en steden waar inwoners veel arbeidsmigranten tegenkomen, weet men dondersgoed dat het arbeidsmigranten zijn. En de problemen die zij ervaren, mogen we niet negeren. Problemen met overbewoning, overlast van arbeidsmigranten die op straat hangen, parkeerdruk, problemen als gevolg van de vele verhuizingen en de bijbehorende dumping van grofvuil, de steeds veranderende buren… Het gaat hier niet over mensen die tegen arbeidsmigranten zijn, maar over zorgen over de leefbaarheid van hun buurten en dorpen.’
Toch werd in de debatten in de aanloop naar de verkiezingen dit onderscheid niet gemaakt.
‘Als het je doel is asielzoekers de schuld te geven van alles wat er misgaat in Nederland – de problematiek rond huisvesting, gezondheid en arbeidsmarkt – dan is het wel zo handig dit onderscheid niet te maken. Want dan kun je het populistische frame neerzetten dat we de grenzen moeten sluiten, dat het allemaal gelukszoekers zijn.
Als je de discussie over arbeidsmigratie voert, moet je het echter óók hebben over de economie, over wat arbeidsmigranten ons brengen en wat wij hun bieden. Die discussie is niet te voeren zonder de nuance op te zoeken. Als je als populistische partij vindt dat de bezorging van pakketjes goedkoop moet zijn en dat ook de boodschappen betaalbaar moeten blijven, dan moet je die logistiek wel op goedkope arbeid laten draaien. Daarom wordt over het feit heen gepraat dat de migratie voor een groot deel uit arbeidsmigranten bestaat.
Prioriteit voor ons is de aanpak van de problemen van arbeidsmigranten, maar ook de problemen die ontstaan als gevolg van arbeidsmigratie op de samenleving.’
Welk verhaal zet je tegenover het populistische frame?
‘Het aantal arbeidsmigranten in Nederland moet naar beneden. Een belangrijk instrument om te sturen op arbeidsmigratie is niet grenzen sluiten, maar sturen op het soort bedrijvigheid dat we in Nederland willen en de kwaliteit van die arbeid. We moeten de arbeidsmigranten beter beschermen, door ze meer zekerheid te bieden en een hoger inkomen te geven. We geven ze daarmee ook de mogelijkheid goede buren en werknemers te zijn, en onderdeel uit te maken van de samenleving in de korte of langere tijd dat ze hier zijn.
Bovendien gaat als gevolg hiervan de prijs van arbeid omhoog en zal ook de druk op bedrijven om te investeren in bijvoorbeeld robotisering toenemen, waarmee de vraag naar arbeidsmigranten afneemt.’
Jij noemt hoe we nu met arbeidsmigratie omgaan handel in de arbeid van mensen. Dat doet denken aan Lisa Berntsen die in dit nummer van S&D beschrijft hoe arbeidsmigranten puur als arbeidskrachten worden gezien, niet als mensen voor wie hun gezondheid belangrijk is, die een gezin hebben, die ook gezien willen worden.
‘We kunnen niet langer onze ogen sluiten voor wat er met de arbeidsmigranten in Nederland gebeurt. Die ontmenselijking van arbeidsmigranten, de handel in arbeid, moeten we hard aanpakken. Dat is waarom ik vind dat 85% van de werkenden weer rechtstreeks in dienst moet zijn, waardoor werkgevers verantwoordelijk zijn voor de mensen die voor hen werken.
In het verkiezingsprogramma van Groenlinks|PvdA staat dat 85% van de werkenden weer in vaste dienst moet en niet meer via uitzendbureaus moet werken. Dat rechtstreekse dienstverband is een belangrijk streven, aangezien de helft nu via de uitzendbureaus werkt. We móeten het juridisch werkgeverschap terugleggen bij de werkgever die het werk biedt.’
De vakbond roept toch al jaren dat de flexibilisering moet worden teruggedrongen? Waarom zou dat nu wel lukken?
‘De vakbond roept terecht al heel lang om vaste contracten. Maar ik ben er zo langzamerhand van overtuigd dat we niet alleen moeten draaien aan de knoppen die er al zijn – die van de arbeidscontracten – maar ook aan knoppen die er nu nog niet zijn. We moeten manieren vinden waardoor bedrijven weer echt de verantwoordelijkheid nemen voor de mensen die voor hen aan de slag zijn.
Doordat we toestaan dat het juridisch werkgeverschap is uitbesteed, is het werkgeverschap voor met name arbeidsmigranten gesplitst tussen uitzendbureau en werkgever. Zo is vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is voor wat.
De focus op zekerheid van een vast contract blijft voor ons vooropstaan. Maar het is voor mensen met tijdelijke contracten ook van groot belang dat er in ieder geval zekerheid is van een vast aantal uren per week. Een van de problemen waar veel arbeidsmigranten tegen aanlopen is dat ze hier naartoe gehaald worden met de belofte van werk tegen een bepaald uurloon, bijvoorbeeld € 13. Vervolgens kost huisvesting € 450 in de maand, en blijkt ook nog eens dat je met een vreemde je kamer deelt en worden er andere kosten ingehouden op het loon, zoals de zorgverzekering van € 130. En als je pech hebt, heb je ook nog eens een werkgever die een constructie verzonnen heeft waardoor je toch niet verzekerd bent maar er wel voor betaalt.’
Hoe is dat mogelijk dat mensen wel premie betalen, maar niet verzekerd blijken te zijn als ze zorg nodig hebben? Lisa Berntsen signaleert dit ook in dit nummer, in de interviews die ze afnam met arbeidsmigranten.
‘Het uitzendbureau waar een arbeidsmigrant voor werkt en die de zorgverzekering regelt, houdt wel geld voor de zorgverzekering in op het salaris, maar sluit de beloofde verzekering pas na drie maanden af. Het is namelijk pas na vier maanden na aankomst in Nederland verplicht om die verzekering afgesloten te hebben. Die premie wordt de eerste drie maanden wel al ingehouden. Als je in dat eerste kwartaal ziek wordt, stuurt het uitzendbureau je naar huis, want die verzekering is niet geregeld.
Er zit dus een heel verdiencircus achter. En het gaat, bij elkaar opgeteld, om grote bedragen: als een uitzendbureau € 130 zorgverzekeringspremie per maand van mensen kan innen, en dan standaard na drie maanden de arbeidsmigranten weer wegstuurt zonder dat de verzekering echt is afgesloten, is dat dus € 390 per uitzendkracht zonder dat je er iets voor hoeft te doen. Reken maar uit als je dat keer honderd of meer doet.’
Als arbeidsmigranten rechtstreeks in dienst zijn, kunnen ze toch nog steeds tot overlast zorgen? Zie de situatie die Martijn Balster en Meike Bokhorst schetsen van arbeidsmigranten in Den Haag.
‘De wantoestanden met arbeidsmigranten zijn duidelijk – hoe ze wonen, hoe ze werken, hoe weinig te verdienen, hoe ze op straat terechtkomen, hoeveel alcohol- en drugsverslaving er is, hoe problematisch mensen behandeld worden. Maar als mensen rechtstreeks in dienst zijn, dan wisselen die buren ook niet meer de hele tijd. Dan zijn ze er gewoon voor een vooraf bepaalde contractperiode en worden ze niet om het minste of geringste op staat gezet.
In dorpen zeggen de wethouders nu dat ze met de handen in het haar zitten en niet meer weten hoe ze de problemen moeten oplossen. Ze weten niet waar die arbeidsmigranten vandaan komen en wie hun werkgever was, want het uitzendbureau is foetsie.
Terwijl als je weet ‘ze werken hier om de hoek’, dan kan een wethouder bij dat bedrijf langsgaan en zeggen: “We hebben hier Pjotr. Pjotr slaapt in de tuin van Mies en Leen. En Mies en Leen hebben genoeg van die overlast. Doe er iets aan, vanuit je verantwoordelijkheid als werkgever.”’
Hoe denk je verandering in de huidige situatie tot stand te kunnen brengen?
‘Deze uitbuiting tegengaan begint in de kern met nadenken wat voor economie we willen hebben. Er moet doortimmerd beleid komen, gericht op bijvoorbeeld vestigingseisen. Maar het kost jaren voordat dit rond is, en daarna heb je nog eens een jarenlang stabiel beleid nodig om het goed uitgevoerd te krijgen. Vaste contracten zouden op de korte termijn veel helpen. Daarnaast helpt het ook als het minimumloon structureel omhooggaat. Want het grootste deel van de arbeidsmigranten heeft nu een inkomen op of rond het minimumloon.
Als we beter voor de arbeidsmigranten zorgen, wordt de arbeid duurder en zal er hopelijk ook een zelfcorrectie plaatsvinden op die hele goedkope arbeid die voor niemand iets toevoegt, behalve dan voor de aandeelhouder. Dan zullen bedrijven bedenken: als het duurder wordt werkt mijn bedrijfsmodel niet meer. Door die druk op de prijs te zetten kun je ervoor zorgen dat die hele nare arbeid in de logistiek, in de voedingsindustrie en in een deel van de tuinbouw innoveert of verdwijnt.’
En op de korte termijn?
‘Komend voorjaar wordt de WTTA – Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten - in de Tweede Kamer behandeld. De wet regelt een soort vergunningsplicht voor uitzendbureaus. Het is een goede wet. Er staat bijvoorbeeld in dat uitzendbureaus een waarborgsom van € 100.000 moet storten. De wet zal zorgen voor een opschoning van de circa 16.000 uitzendbureaus die er nu zijn. Veel boefjes zullen verdwijnen. Maar er zijn ook grotere boeven – uitzendbureaus waar het echt een rommel is - die straks wel door die toelatingsplicht heen komen.
In de WTTA zit een haakje waarmee, als het een puinhoop is in een bepaalde sector, de minister kan afdwingen dat die sector een inleenverbod krijgt. Dat betekent dat niet meer via een uitzendbureau mag worden ingeleend. Het probleem is dat werkgevers in die sector vervolgens rustig zzp’ers kunnen inzetten.
We willen een amendement indienen om dat haakje zo vorm te geven dat in die sector waar misstanden zijn, mensen voortaan alleen nog maar rechtstreeks in dienst genomen mogen worden. Het is een heel klein stapje. Maar we moeten ieder stapje zien aan te grijpen om grotere stappen te zetten.’
Een visie op het langetermijnbeleid voor onze economie staat ook in ons verkiezingsprogramma. Hoe zie je dat voor je?
‘Het zal een genuanceerde discussie moeten zijn. Je kunt heel makkelijk roepen dat alle logistieke centra weg moeten. Maar we willen allemaal ook dat winkels gevuld zijn. Roepen dat alle distributiecentra weg moeten, is echt te makkelijk. Je kunt je wel afvragen of het verdelen van pakjes voor de hele Benelux – Luxemburg, België, Nederland – vanuit Nederland moet gebeuren. En of dat niet gewoon duurder moet. Dan bestaat er wellicht ook weer een prijsprikkel om spullen zelf in de winkel te gaan ophalen.
En als je stelt dat die slachterijen er niet meer hoeven te zijn, moet je ook wel nadenken over de economie die daar omheen zit, de machinefabrieken – hoogwaardige arbeid! – en de onderhoudsdiensten. Je moet dus wel een grondige analyse maken voordat je harde ingrepen doet.
Hierover nadenken is een van de speerpunten van Joris Thijssen, als onze woordvoerder in de Tweede Kamer voor Economische Zaken en Klimaat. Hij is daar al hard mee bezig.
Misschien moeten we ook weer nadenken over het vormgeven van een soort (Europese) bedrijfschappen. Vroeger had elke sector bedrijfschappen met werkgevers en werknemers in de besturen, waarin de belangen van partijen aan de orde kwamen. Het zorgde voor rust en stabiliteit in die sectoren en ketens van producten.
Het vrijemarktdenken heeft die bedrijfschappen laten verdwijnen. Via de bedrijfschappen – of hoe je een eigentijdse variant daarvan ook noemt – kun je sectorbeleid voeren; kijken hoe je de economie inricht en voorwaarden stellen aan arbeid. Als je de vraag voor het vormgeven van de economie met randvoorwaarden dicht bij werkgevers en bij werknemers legt, en ook andere belangengroepen erbij betrekt bijvoorbeeld rond duurzaamheid en milieu, dan kun je weer toewerken naar een economie die er is voor mensen. In plaats van een economie waar de mensen er voor de economie zijn.
De overheid kan daarbij sturen met subsidies en daaraan gekoppelde stringente voorwaarden. De eis van 85% vaste contracten is er daar één van. Sectorbeleid kan een goede manier zijn om een sociale en schone economie te realiseren.’