Nadat midden vorig jaar de zoveelste cao-onderhandeling op niets uitliep, kozen de liberalen van de VVD en D66 voor de aanval. De cao is niet meer van deze tijd, vinden ze. Niets is minder waar.
Een jaar na de viering van haar honderdjarig bestaan leek het het afgelopen jaar toch nog bijna afgelopen met de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). De onderhandelingen over nieuwe cao’s verliepen uiterst moeizaam. Werkgevers verweten de vakbonden halsstarrig vast te houden aan achterhaalde verworven rechten, zoals ontziemaatregelen voor ouderen en onregelmatigheids-toeslagen, terwijl de vakbonden de werkgevers er op hun beurt van beschuldigden onder het mom van modernisering de cao te willen uitkleden. Het vertrouwen tussen de sociale partners was kortom ver te zoeken.
Halverwege het jaar waren er veel minder cao’s afgesloten dan in voorgaande jaren. Sommige werkgevers kondigden aan dat het wat hen betreft ook zonder cao kon — of dat ze alleen met vakbonden wilden praten die hun gedachtegang volgden. In sommige gevallen gebeurde dit ook. De horeca heeft geen cao meer en volgens de brancheorganisatie bevalt dit prima. En een aantal cao’s werd afgesloten met het kleine Alternatief Voor Vakbond (AVV), zonder grote broer FNV en soms ook zonder het CNV. De FNV stelde bovendien dat zij liever geen dan een slechte cao afsloot. Ook in de politiek was er ondertussen de nodige onrust over de cao ontstaan. Vooral de liberale partijen — VVD en D66 — meenden dat het cao-stelsel aan een grondige renovatie toe was. Want hoe kan het dat de vakbeweging, die inmiddels minder dan een vijfde van de werknemers als lid heeft, toch namens alle werknemers onderhandelt en de overheid die cao vervolgens verplicht aan alle werknemers oplegt? Was het niet de hoogste tijd dat alle werknemers een stem in die cao krijgen?
Lees de rest van het artikel in de pdf