Op een zomerse zaterdagmiddag meld ik me bij het postagentschap in mijn dorp om geld over te maken naar Sanaa. Dat is nog een heel gedoe; ik moet veel vragen beantwoorden. Achter me wordt de rij steeds langer. Ik hoop dat het geld dit keer wel aankomt. De vorige twee keren dat we hebben gereageerd op een noodoproep uit Jemen is het bedrag dat we overmaakten ergens onderweg geconfisqueerd.
De avond ervoor heeft G. gebeld, na ruim een jaar radiostilte. In onze gedachten waren hij, zijn familie en dorpsgenoten al van de honger omgekomen. Of door Saoedische bommen, maar honger leek ons waarschijnlijker. Nu laat hij opeens weer van zich horen om te vertellen dat hij af en toe werkt voor een internationale hulporganisatie - ze hebben dus eten - en dat zijn jongste zoon is uitgenodigd om in Duitsland te studeren via het DAAD-programma. Alles is rond: het ticket, de toelating, een studiefonds. Maar omdat er in Jemen geen burgerluchtvaart meer is, zal hij via Oman moeten reizen en hij mag dat land alleen door met een indrukwekkende hoeveelheid geld op zak. Of wij kunnen helpen. De tijd dringt.
Voordat de oorlog losbarstte is G. twee keer bij ons op bezoek geweest in Nederland. Een korte, tengere man met grote voeten. We hadden hem leren kennen toen hij chauffeur was voor toeristen in het avontuurlijke Jemen. Nederland vond hij prachtig - vooral de bollenvelden bij ons om de hoek - maar hier wonen leek hem niets. Hij zou zich nooit thuis kunnen voelen.
Dat verbaasde me: voor een Jemeniet uit een bergdorp zonder stromend water, waar de wereld van vrouwen en mannen strikt gescheiden is, was hij zo’n wereldse vrijdenker dat ik hem meer hier dan daar vond passen. Bovendien: iemand met wie je in de auto mee kunt blèren met Bruce Springsteen lijkt toch beter in Nederland thuis dan in Jemen?
Ook als we onze landsgrenzen hermetisch zouden sluiten voor vrede- en gelukszoekers uit het buitenland, zal de wereld Nederland binnenkomen zolang we zelf naar verre landen blijven reizen. Ik bedenk dat terwijl ik de nieuwsgierige blikken van mijn dorpsgenoten op me gericht voel. Als je iemand eenmaal kent, kun je niet meer wegkijken als hij verhongert, en blijkbaar ook niet als je zijn kind kunt helpen een onwaarschijnlijke kans op een beter leven te grijpen. Wat als G. ons had gevraagd voor geld om in een gammel bootje de zee over te steken? Een deprimerende vraag.
Het studieprogramma van de Duitse overheid dat jongeren uit oorlogsgebieden hier uitnodigt en laat profiteren van onze kennis en welvaart, stemt me opeens ontzettend hoopvol. Ook als het maar om een handjevol studenten gaat, is de betekenis ervan enorm. Een blijk van internationale menselijke verbondenheid waar ik niet meer op had durven hopen. Het doel van het programma is een nieuwe generatie klaar te stomen hun door oorlog verwoeste land weer op te bouwen als de tijd daar rijp voor is. Al is de kans natuurlijk groot dat de zoon van G. voor die tijd een Duitse schone tegen het lijf loopt.
De volgende dag appt G. dat hij met zijn zoon op weg is naar de Omaanse grens.